Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4540

Datum uitspraak1999-12-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
ZaaknummersH01.99.0435
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Raad van State H01.99.0435 Datum uitspraak: 28 december 1999 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, appellant, tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 8 februari 1999 in het geding tussen: A en appellant. 1 Procesverloop Bij besluit van 25 oktober 1996 heeft appellant (hierna: de Staatssecretaris) geweigerd aan A (hierna: A) krachtens de Wet individuele huursubsidie (hierna: de Wet) een bijdrage te verstrekken voor de periode van 1 juli 1996 tot en met 30 juni 1997. Bij besluit van 18 maart 1997 heeft de Staatssecretaris het hiertegen door A gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 8 februari 1999, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het door A tegen dit besluit ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de Staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. i Bij brief van 22 augustus 1999 heeft A een memorie ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 1999, waar de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr C. Cockram, en A in persoon zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 27, tweede lid, van de Wet, zoals deze bepaling gold ten tijde van belang, wordt de aanvraag ingediend uiterlijk drie maanden na de aanvang van het tijdvak, waarop de aanvraag betrekking heeft. Uit artikel 2, vijfde lid, van de Wet volgt dat een tijdvak op 1 juli aanvangt. 2.2. A heeft zijn aanvraagformulier op 1 oktober 1996 bij de gemeente afgegeven. De rechtbank heeft overwogen dat hij het aldus tijdig heeft ingediend, omdat het, nu de peildatum op 1 juli 1996 ligt, uiterlijk drie maanden na deze datum - dus uiterlijk op 1 oktober 1996 - moest zijn ingediend. 2.3. De daartegen gerichte beroepsgrond is terecht voorgedragen. Het tijdvak, waarop de aanvraag betrekking heeft, is aangevangen op 1 juli 1996. Dit betekent dat die dag de eerste was van de termijn van drie maanden, gesteld in artikel 27, tweede lid, van de Wet, en dat deze termijn eindigde op 30 september 1996. De Staatssecretaris heeft dan ook terecht geoordeeld dat A de aanvraag te laat heeft ingediend. 2.4. Voor zover A heeft aangevoerd dat de gevraagde huursubsidie hem ook in dat geval niet mocht worden onthouden, omdat de Staatssecretaris zich niet aan de voor hem geldende termijnen heeft gehouden, wordt overwogen dat aan de overschrijding van die termijnen door de wet niet de door A aldus betoogde gevolgen zijn verbonden. De conclusie is dan ook dat de bijdrage terecht is geweigerd. 2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende, hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog ongegrond verklaren. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep zijn geen termen. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I vernietig de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 8 februari 1999, 97/889 BELEI Z LAD; II verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr J. Soons, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb w.g. Soons Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 28 december 1999 128-295. Verzonden: Voor eensluidend afschrift, de Secretaris van de Raad van State, voor deze,